De periodiek en in hevige mate terugkerend baldadigheid in enigste Haagse volksbuurten verontrusten u en ons als burgers van onze stad. Dat de autoriteiten (justitie en politie) onder de ‘’gegeven omstandigheden’’ er repressief tegen moeten optreden, daarvan zijn wij overtuigd. Evenzeer echter zijn wij ervan doordrongen dat juist die ‘’gegeven omstandigheden’’ van ons eisen dat wij al het mogelijke doen om daarin wijzigingen, d.i. verbetering te brengen en om daarmede de oorzaak van de beruchte relletjes weg te nemen. Dat is alleen mogelijk door samenwerking van verscheidene instanties en organisaties, die met alle kracht streven naar verbetering van levenshouding en levensbeschouwing van de opstandige jeugd. Daarbij denken wij aan justitie (kinderrechter), politie en alle op het terrein van kinderbescherming en jeugdvorming werkzame lichamen. Op grond van een 30-jarige succesvolle ervaring juist te missen van de ‘’jeugd van de Boekhorststraat’’, weten wij dat zulk een verbetering mogelijk is door het wekken van positieve, opbouwende krachten, die in al die jongens en meisjes sluimerend aanwezig zijn. Maar wij kunnen nog lang niet genoeg doen, aangezien de middelen daartoe ons ontbreken. OP U doen wij een dringend beroep om ons die middelen te verschaffen, op u als Haagse burger, wiens het heil van zijn geestelijk, zedelijk en materieel achtergebleven medeburgers ter harte gaat. Uwe en onze gemeente zal er in haar geheel wél bij varen.
Het bestuur van de Vereniging voor de Haagse Jeugd CLUBHUIZEN ‘’DE MUSSEN’’
Orde in de Wanorde
Bovendien is het niet voldoende de innerlijke moeilijkheden van onvolgroeide jeugd bloot te leggen, als wij niet tegelijkertijd bereid in staat zijn de diepere oorzaken daarvan met de wortel en al te vernietigen. De medicus laat de patiënt na de ernst van de ziekte te hebben vastgesteld niet aan zijn lot over. Hij kan het vaak af met een aspirientje, maar er zijn ook gevallen dat operatief ingrijpen dringend nodig is, zoals hier het geval is. En in ons Clubhuiswerk zijn er maar al te veel gegadigden naar een baantje die geestelijk boven hun stand willen leven, de kleine burgers, die de schijn brave en de intellectueel willen uithangen, zij kunnen met de bijeengegaarde kennis uit wat boeken, het nooit opbrengen om vanuit een innerlijke solidariteit, zich partij te stellen voor deze jeugd. Zij kunnen deze armen niet liefhebben, want aan de rijken hebben zij hun gehele liefde gegeven, omdat die in hun ogen de samenvatting zijn van alles wat zij zelf zo graag willen wezen. Als aanstonds de jongen van negentien gemeenschap heeft met zijn zuster van zestien, omdat zij ’s nachts met anderen op een zolderkamertje moeten slapen. Maar ze hebben veelal geen inzicht en geen moed, om de grondoorzaak van deze bloedschennis aan te klagen. Velen kunnen leuteren over de seksuele psychopaten, ook al weten zij niet een wat een psychopaat is. Evenals voorgaande jaren zijn er ook in het afgelopen jaar, rondom Kerstmis en Oudjaar, weer ernstige ongeregeldheden geweest in bepaalde straten in Den Haag. Deze relletjes worden in hoofdzaak veroorzaakt door de jeugd van 13 tot 23 jaar. De wanordelijkheden waren van dien aard dat de politie zich bij herhaling genoodzaakt zag van de blanke sabel en gummistok gebruik te maken om de telkens samenscholende jeugd uiteen te slaan. De relletjes vonden meestal hun oorzaak in het op onverantwoordelijke wijze gooien met vuurwerk, het lastig vallen van burgers en het ingooien van spiegelruiten. Deze wanordelijkheden hebben nog al wat beroering gebracht onder de burgerij en dit kwam o.a. tot uiting in de vele ingezonden stukken in de plaatselijk kranten. Door de aard van onze werkzaamheden hebben wij heel wat brieven ontvangen, waarin onze mening werd gevraagd over deze telkens jaren terugkerende wantoestanden: dit te meer, omdat zij plaats hadden in de onmiddellijke omgeving van een van onze clubhuizen. De ingezonden stukken, welke ik gelezen heb, kwamen hier op neer: ten eerste: mensen die zeggen: sla deze jeugd nog hardhandiger dan nu reeds het geval is, dan zullen ze het in het vervolg wel nalaten om vreedzame burgers te molesteren, of zet ze in de gevangeis. Ten tweede: burgers, die zich af vragen of er een niet wat mildere methode is om een einde te maken aan het optreden van deze jeugd en ten derde: mensen, die menen dat de films, die vooral vertoond worden in de bioscopen in deze buurt, de lagere instincten aanzetten en mede oorzaak zijn van deze ergerlijke uitspattingen. Door ons werk en door onderzoek kennen wij de overgrote meerderheid van de jongeren, die de oorzaak zijn van deze onregelmatigheden. Als wij nu een poging doen om de briefschrijvers in onze Mussenvriend te beantwoorden, dan moet men wel weten dat dit in een krantenartikel alleen in beperkte vorm doenlijk is. Het is mij gebleken dat de jeugd, die de omgeving van de Boekhorststraat op stelten zet, voorkomt uit bepaalde volksbuurten. Deze buurten worden in hoofdzaak bevolkt door ongeschoolde arbeidersgezinnen en de vage categorie van kooplieden, glazenwassers, scharenslijpers en vele personen, die periodiek bij de voormalige D.U.W. werkzaam zijn. De volkswijken als hier bedoeld, omvatten ongeveer een 30.000 personen. De huizen waarin deze mensen wonen, dateren welhaast allen van vóór 1900. De huizen zijn oud en naar thans geldende maatstaven ongeschikt om als woonhuis te dienen. De algehele structuur van deze buurten is afschuwelijk, nauwe straten, poortjes en hofjes waar de meeste huisjes al bijzonder slecht zijn, sommige hebben zelfs geen gasaansluiting. Vele van deze huizen zijn zo klein voor de vaak grote gezinnen, dat vele kinderen gemeenschappelijk in een kleine bedompte kamer of op een zolder slapen. Dit betreft niet alleen zeer jonge kinderen maar ook groepen kinderen in de leeftijd van 12 tot 20 jaar of ouder van beiderlei sekse. 40 % van deze woningen acht ik al direct ongeschikt voor een behoorlijk gezinsleven. Het kort op elkaar wonen in deze buurten heeft vele kanten. Als buurtgenoten leven de mensen daar hun eigen leventje, door een diepe kloof gescheiden van de wereld. Naar buiten is er een diep vertrouwen, dat hen schuwen gesloten maakt voor de buitenlanders. Als ze met leugen en bedrog buitenstaanders kunnen bedriegen, dan wordt dit onderling beschouwd als een goede daad. Want de buitenstaander is bij voorbaat hun tegenstander. Onderling hebben zij geen geheimen voor elkander en er is een sterk solidariteitsgevoel. Zij weten beter dan de politie, wanneer ‘’toffe Jan’’ een ‘’kraak’’ heeft gezet, dat ‘’de vooze’’ van z’n ‘’mokkel’’ leeft en waar je een ‘’kloffie’’ op afbetaling kan kopen met de kans het bedrag nooit te betalen. Vanuit het gezinsleven is alles geoorloofd als je maar oppast niet met de politie in aanraking te komen. De vaders van deze gezinnen zijn over het algemeen de seksuele despoten met onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel tot de gezinnen. Zij brengen het geld in, zij zetten mede daarom alles naar hun hand en de klaverjasclub, de voetbalwedstrijd of de duiven overheersen hun leven. Wanneer het spaak loopt in het gezin, trachten zij alles te regeren met de vuist. De moeders uit deze vaak grote gezinnen zijn de zwaarst bevrachte menselijke wezens, die ik ken. Op haar rust alle zorg en verantwoording. Daar komt nog bij, dat in vele gezinnen de moeder een gedeelte van de dag uit het gezin is om uit werken te gaan. De kinderen zijn dan veelal aan hun lot overgelaten of een ouder broertje of zusje is de zorg voor de broertjes en zusjes opgedragen. Voor al deze jeugd is de straat de toevlucht. Dit geldt ook veelal voor nog jonge kinderen. Het krot is te bekrompen om ze de gehele dag binnen te houden en al jong zijn ze op de straat aangewezen. De ongebreidelde vrijheid, die daaruit ontstaat, drukt haar stempel op deze jeugd. De meesten zwerven al jong overal rond met het gevaar dat zij later niet of heel moeilijk tot enige regelmaat kunnen komen, niet in staat zijn arbeid te verrichten die nauwlettendheid en geestelijke inspanning eist en de kans is niet denkbeeldig dat hier de grondslag gelegd wordt van het feit dat velen later de parasieten dreigen te worden in de maatschappij. Aan hun lot overgelaten vinden zij op de straat onvoldoende gelegenheid om datgene te doen wat voor een gezond jeugdleven bevorderlijk is. Spel, sport of andere mogelijkheden voor hun natuurlijke groei zijn er niet of zeer onvoldoende. Dit leidt tot het doen van verboden dingen want niets mag. De ongebreidelde vrijheid botst bovendien tegen het gezag, en de haat tegen de politie is daaruit te verklaren. Van een behoorlijk gezinsleven is geen sprake. De materiële geestelijke en zedelijke toestanden in de meeste gezinnen zijn minimaal gezien van dien aard, dat de groeimogelijkheden van de in deze gezinnen opgroeiende jeugd, onvoldoende zijn. Voor vele van deze jongeren is het dan ook moeilijk om zich later aan te passen aan de orde en de discipline van de school. Met onregelmatige levensgewoonten en de sterk ontwikkelde vrijheidsdrang, hun sterk wantrouwen tegenover allen die niet tot hun wereldje behoren, heeft het jonge leven zich vaak zo sterk verwrongen, dat de school bij voorbaat al een sta in de weg is voor hun levensgewoonten. Ook de verschillende vormen van geestelijk en zedelijke verwaarlozingen en de materiële nood waarin ze elke dag moeten leven, maken het deze jeugd niet gemakkelijk om met blijheid de school te betreden. Hier moet zij wennen aan regelmaat, zij moet zich inspannen, en juist deze elementaire deugden in het leven heeft zij reeds jong verloren. Daar komt nog bij dat de volksschool, afgescheiden van het onderwijssysteem, overbevolkt is en de volksonderwijskracht een taak moet vervullen, die van het opvoeden uit gezin onmogelijk is. Als de school de instelling is, waar de jeugd moet leren leven waar zij de volledige kans krijgt om aanleg, karakter en scheppend vermogen in dienst te stellen van eigen groeimogelijkheden, dan is dit niet mogelijk in klassen van 40-45 of zelfs nog meer leerlingen. De onderwijskracht is daar niet de sociale werker, maar de politieagent of de kinderjuffrouw.
De werkelijke verhouding in vele scholen is, dat de onderwijskracht over capaciteiten moet beschikken om de ‘’orde’’ te handhaven en het kleine beetje parate kennis er in te stampen. Men moet dit vooral niet onderschatten want met deze schoolkennis moet deze jeugd het ’t gehele leven doen. Het is vaak pijnlijk als men de meeste van de 14-jarigen leert kennen aan het einde van schooltijd, en men merkt dan hoe armzalig het gesteld is met de meest elementaire kennis, die zij in de scholen hebben opgedaan, terwijl er toch zeer velen zijn wier intelligentiequotiënt boven het middelmatige ligt. Daar staat echter tegenover dat wij op dit moment 24 jongens en meisjes in de leeftijden van 15 tot 23 jaar in ons Clubhuis hebben die analfabeet zijn en een ontstellend aantal dat niets afweet van een Beethoven een Chopin, Rodin, een giro instelling of van de samenstelling van een Gemeentebestuur. Nog ontstellender is dat over het algemeen met de vaders en moeders in de leeftijden van omstreeks 50 jaar. Wat deze ouders in beslag neemt is de strijd om het naakte bestaan, en de angst morgen geen brood op de plank te hebben. Men leeft van de ene dag in de andere en durft niet aan de toekomst te denken.
De jongeren die geboren worden onder deze omstandigheden en die in deze speciale volksbuurten groot moeten worden, missen evenals een plant in een verzuurde bodem, al direct de voorwaarden om als ‘’normale’’ mensen uit te groeien. Wij moeten de woonwijk, de geestelijke en zedelijke nood van deze ouders, de ontstellend slechte woningen, het onvoldoende onderwijs, het schrijnende tekort aan levensmogelijkheden, wat betreft sport en speelterreinen, zweminrichtingen en sportlokaliteiten en georganiseerd jeugdverband en culturen ontwikkeling, niet onderschatten voor deze jeugd, die op de straat is aangewezen. Deze jeugd blijft ongeorganiseerd en moet ook de gunstige invloeden missen van het georganiseerde jeugdverband. Door de bepaalde psychische gesteldheid van deze jeugd te analyseren, heeft voor mij bedenkelijke kanten, omdat het vanuit de theorie zo moeilijk blijkt te zijn om af te dalen in dit aparte duistere wereldje waar alles knaagt aan het allerbeste in de mens.
Van geslacht tot geslacht heeft deze bevolking in een afgrijselijke materiële nood moeten leven, met alle gevolgen daarvan. Geestelijk en zedelijk heeft zij nimmer de kans gehad om als normale mensenkinderen uit te groeien. Alleen de uitzonderlijk sterkeren, die in de vriendschap van derden mochten ontvangen hebben met de uiterste inspanning de kans gehad om er boven uit te groeien. Maar de overgrote meerderheid moest in deze verzuurde omgeving opgroeien, en verloor de moed door de telkens terugkerende smartelijk tegenslagen. Men moet het hen en in hen geleefd te hebben om te weten dat in de economische crisis van de jaren 1930-’40, velen van deze mensen, die toch lang niet de slechtste waren, vermoord zijn door maatschappelijke omstandigheden die zij niet konden begrijpen en waar ze als machtelozen tegenover stonden, hun leven was haat en verbittering.
Daar kwamen vlak boven op de reactie, oorlog-moord-onderdrukking en afgrijselijke armoede. Zij hadden gelukkig, met de bijstand van anderen, nog net voldoende moed en hoop, om niet op de verkeerde wijze los te barsten in moord en wellust. Er was nog iets van vertrouwen, dat het na deze verschrikking wat beter zou worden, ook voor hen. Maar weer ging de wereld zich voorbereiden om miljoenen uit te geven aan improductieve militaire dingen, terwijl al dat geld zo dringend nodig was, vanuit de democratie gezien voor de geestelijke en zedelijke opbouw en van de mens. Zij hadden door de geschiedenis heen zoveel moeten lijden, dat de menselijke krachten niet toereikend waren om op de been te blijven, moe gestreden hebben duizenden het opgegeven. Alle schoonklinkende verhalen van de betere wereld beroeren hen niet meer. Er is geen vertrouwen in niets en niemand, de kerk heeft alle vertrouwen verspeeld. Zij staat buiten hun wezenlijke nood, God is voor hen dood. Als er over God gesproken wordt, dan is daar de ergste spotternij en dan horen wij maar al te vaak: ‘’Die vent kan nog erger liegen dan de Paus’’. Tracht, zo redeneren zij, in deze trieste dorren omgeving er van te maken wat maar mogelijk is. De straat, de kroeg, de danslokalen, de bioscoop en de volkstheaters, die zijn hun enige toevlucht, daar is nog wat vreugde te beleven. Daar zijn zij als gelijken bijeen. Daar is onderling vertrouwen, daar is saamhorigheid, die de vriendschap van allen moet vervangen.
Zo zijn deze vluchtheuvels dan de aangewezen plaatsen voor de vorming van deze jeugd. En in al die instellingen is het verstandelijk raffinement allerlaagste hartstochten. In de schijnbaar onschuldige koffiehuizen zal ,,mooie Marie’’ naakt op het afgetakelde biljart gaan dansen voor jongens van 15 jaar tot 23 jaar, en in de bioscoop zullen ze de centjes uit de zak kloppen van deze jeugd, om hun haat en hartstocht te bedreigen. Er zullen vele doden vallen en de perse decadente burgerlijkheid zal de vrouwen juist net zo naakt laten rondspringen in de films, dat ze wild worden door hartstocht en onbevredigd de straat of het stinkende krot opzoeken. En in de volkstheaters mogen ze luisteren naar de flauwe schuine of afschuwelijke sentimentele geintjes van wat men kleinkunst noemt. Het is zo erg geworden in deze beschaafde wereld, dat ze van Wim Kan helemaal niet of nauwelijks kunnen volgen. Een schouwburg of concertburg of concertgebouw kent deze jeugd niet.
Het verval, de degeneratie is veel ernstiger dan men over het algemeen weet, de buitenstaander kan goedwillende pogingen doen, maar alleen zij die midden in de werkelijkheid staan, kunnen weten hoe banaal en hoe blak en vergoord het leven is van die duizenden jongeren, die in bepaalde straten op en neer slenteren, belust op belevenissen. Elke grote stad, maar ook het platteland kent zo die bepaalde plekken, waar lege, zich vervelende jeugd bijeenkomt. Verveling leidt bij deze onevenwichtige en van weerstanden vervulde jeugd tot ergerlijke baldadigheid. Wat gebeurt er nu rondom kerstmis, als winkel etalages en de stad in feestgewaad zijn om de verkregen en goede voornemens van naastenliefde te vieren. En niet te vergen, Vrede op aarde! Dan welt er in de harten van deze massa verzet. Zelfs van de traditie is weinig overgebleven. Het is hun feest niet en de verveling bedreigt hun. Ze willen de kluit weer belazeren met d’r mooie smoesjes’’ dat leeft in de massa. Zij zijn onmachtig om dit op andere wijze kenbaar te maken. Geestelijk en zedelijk zijn ze leeg. Maar het instinct is sterk. Kerstmis en oudjaar er is wat te bleven. De gegroeide weerstanden zoeken een uitlaat. Met vuurwerk trekken ze er op uit, en vreedzame goedwillende burgers krijgen te maken met het verzet, met de bitterheid en wanhoop, die zich uitbraakt. Ze zoeken de dagelijkste trefpunten in bepaalde straten, waar ze zicht willen laten gelden, met elkander voelen zij zich sterk, maar deze armen van geest wacht de gummistok of de gevangenis. En de verachting van de burgerij. De orde moet gehandhaafd blijven. Kan de politie anders doen dan dat zij dat deed? Vandaag wellicht niet. Zij heeft vandaag gewonnen. Zij kan moeilijk toelaten dat vrouwen en mannen gemolesteerd worden of vuurwerk in tassen of tussen mantels gegooid wordt. Zij kan niet toestaan, dat bij de minste opmerking van de burgerij, die zelfde burgers mishandeld worden of dat er spiegelruiten van neringdoenden worden ingegooid. Zij kan net zo min toelaten dat er branden worden gesticht met verbruikte kerstbomen, autobanden en andere dringen, zodat de tram niet kan rijden of de huizen gevaarlopen mede in brand te gaan. Maar wel meen ik, dat de zich telkenjare terugkerende relletjes en de onregelmatigheden bij de stieravonden in de binnenstad die de politie handenvol geldkosten, dat dergelijke gebeurtenissen de politie er toe moeten brengen om veel meer aandacht te schenken aan haar preventieve taak. Voor komen is allereerst de taal van het politiecorps en als zij aan dit probleem wat studie wijst, dan zal zij allereerst ervaren, dat op deze wijze de orde handhaven geen oplossing is. Integendeel, de weerstand tegen wet en gezag zal er door verdiept worden met alle nadelige gevolgen van dien voor individu en maatschappij. Maar bovendien zal zij dan leren, dat de overwinning van vandaag de nederlaag inhoudt voor morgen. Want de kweekplaatsen van misdaad en verval blijven en breiden zich dagelijks uit. Morgen bij grote bewegingen in het maatschappelijk leven zal deze massa, als er geen grondige sociale verandering komt, meegesleurd worden en in beweging komen door sluimerende ongekende krachten in haar zelf en dan zal alle haat en wanhoop losbarsten in vormen zoals de geschiedenis dat ons in Hitler-Duitsland heeft geleerd. Dit is de eeuwige opstand van de ziel, waar dan geen kruid tegen gewassen is. Dit leert ons, in tegenstelling met de materialistische opvatting, dat de mens wezenlijke behoefte heeft aan geestelijke en zedelijke voeding, opdat hij daaruit de innerlijk bevrediging en krachten verkrijgt zonder welke de mens niet kan leven. Hem moet gegeven worden juist nu, in deze gemechaniseerde wereld, al datgene wat voor de groei van die geestelijke mens onverbiddelijke voorwaarde is. Wij kunnen dus moeilijk de politie de schuld geven, als het nihilisme los barst. Wij kunnen hoogstens, haar wijzen op de diepere oorzaken van deze ongeorganiseerde uitspattingen en wijzen op de sociale taak van de politie. Juist in dit moeilijke vraagstuk, Ook voor de politie is het om één voorbeeld te noemen, zeer belangrijk als er in de nieuw te bouwen woonwijk, de buurt- of clubhuizen komen, speel- en sportvelden, turn- en zwemgelegenheden, waar jeugd sociaal cultureel gezien een warmtebron vindt. Deze jeugd heeft allereerst recht op onze volle liefde. Geen enkele instantie buiten de enkele Clubhuizen, die haar vertrouwen hebben is in staat deze jeugd een veilige haven te geven en haar blijvend te binden. Wat deze jeugd nodig heeft is de Clubhuizen. Dit zijn de instellingen die moeten zijn ingesteld op jeugd die onder hulp van derden dreigt verloren te gaan. De Clubhuizen moeten, willen zij deze taak op verantwoorde wijze doen haar gehele methodiek zo instellen, dat de meest levenloze tot leven kunnen komen. Daar is nog heel wat over te zeggen naar voorwaarde is, dat wij door alles heen, door een sterk innerlijke solidariteit, geklonken zijn aan het leven van deze jeugd. Als de Clubhuizen in het land de taak tot deze jeugd niet begrijpen of haar taak tot deze duizenden niet kunnen volbrengen dan zal deze jeugd als doen voorleven, verder afzakken trouwen en kinderen voortbrengen.
En wij? Wij zullen vanzelfsprekend met medelijden – het zinloze medelijden – en met geveinsde naastenliefde en met lezingen over de heiligheid van het gezin en over Geestelijke Volksgezondheid en meer braaf gedoe voortleven.
En als de politie het niet meer afkan, dan zullen wij de militairen en de justitie er bij halen en nog meer gevangenissen en gestichten bouwen. Allemaal voor die jeugd, waarvan men tot in de treure zegt: dat ze ongrijpbaar is.
In werkelijkheid zijn wij, volwassenen de ongrijpbare om te voldoen aan de eerbied voor onze naasten. En zo draaien wij maar in de vicieuze cirkel rond en de degeneratie gaat voort.
In de huidige ontwikkeling van de maatschappij meen ik, dat het uitsluitend de Clubhuizen zij, die de sociaal pedagogische taak tot deze jeugd zouden moeten vervullen. En de erkenning en waarde van dit Clubhuiswerk zou ontleend moeten worden aan het verworven vertrouwen van deze jeugd in het Clubhuis om deze onderste lagen van de bevolking te binden. Zij zal zich in deze van al het andere jeugdwerk onderscheiden en verruiming en vernieuwing van het Clubhuiswerk zal niet te vergelijken zijn met veel klein gemier en getob zoals nu veelal het geval is. Vragen van methodiek zijn belangrijk, maar primair is of de Clubhuizen in het land werkelijk bereid en in staat zijn om deze taak te volbrengen. Want wij weten uit een ruim 35-jarige ervaring, van elke dag, dat leren samenwerken met zulk een jeugd, heel wat eist. Zo ernstig is de ontaarding dat de relletjes in Den Haag maar kleine symptomen zijn. Wie elke dag in de werkelijkheid staat, moet met nadruk dit vaststellen. Het kruipen in de huid van zulk een jeugd is niet zo eenvoudig, want je mag nu eenmaal niet verwachten dat de helpers ‘nachts ook wel eens gepest zijn door wandluizen of ander ongedierte in een afschuwelijk krot en op een hoop vodden moesten slapen, dat ze ook geen geregelde maaltijden krijgen, geen voldoende kleding hebben om zich ‘s winters te beschermen tegen de koude; je mag niet veronderstellen, dat de helpers het ook moesten stellen met de kruimeltjes parate kennis, opgedaan in de overvolle klassen en dat zij hun opvoeding in hoofdzaak op straat moesten verkrijgen en de culturele vorming in de Volkstheaters en in de ,,agenebbes’’ bioscopen grenzende aan deze volksbuurten. Wij kunnen slechts hopen, dat vele jonge innerlijk krachtige mensen bereid zijn in de harde naakte werkelijkheid te stappen waar vergeten jeugd instinctief een rustpunt zoekt. En laten wij dan oprecht hopen, dat al de helpers(sters) in staat zijn zoveel vertrouwen te winnen van deze jeugd, dat zij eenmaal de welkome gast zijn in de krotten en in de kitten, waar wanhopige samenscholen tot diep in de nacht en hun laatste restantje zelfrespect verspelen en waar de aller vreselijkste ontaarding hun vreugde is.
Maar het gaat er bovenal om, zulk een kameraad te zijn voor deze jeugd, dat U het voorrecht geniet om in de duistere plekjes van hun ziele leven te zien. Dit gelukzalige is niet zo eenvoudig te veroveren. Maar zeker is het, dat daar heel veel te leren is. Daar zal veel klein gepeuter en gemier van U afvallen en de diepere waarde van Uw dagelijkse arbeid zal mee Uw eigen levensbeschouwing verdiepen.
En misschien zullen Uw handen zich dan ook eens tot vuisten ballen en de walging over Uw lippen komen van die bedorven wereld, die druipt van theoretische naastenliefde, maar duizenden jonge levens geestelijk en zedelijk laat verkommeren. De mens zal in deze worsteling veel verliezen, maar dit ene winnen, Gemeenschapszin voor de getrapte levens. De Clubhuizen moeten gezamenlijk in staat zijn om deze jeugd het gevoel te geven, huizen moeten gezamenlijk in staat zijn om deze jeugd het gevoel te geven, dat wij samen met haar willen worstelen en strijden om de levenslust de koude onverschilligheid te laten overwinnen. Onze liefde tot deze jeugd, en de kracht van ons geloof in deze jeugd, is de sleutel voor het herscheppen van het individu. Er is veel te oogsten, als wij maar kunnen en willen ploegen.
De Clubhuizen en haar helpers moeten een plaats innemen in de harten van deze onvolgroeide jeugd door de onverflauwde strijd voor het individu. En de moed en de kracht waarmede wij voor hen in de wereld willen strijden, zal wantrouwen omzetten in nieuwe hoop en vertrouwen.
In zulk een veelomvattende taak is levensblijheid te veroveren
En de bitterheid zal slecht zijn dat er nog zo heel veel mensen zijn, die nog steeds geloven in sabels en gummiknuppels. Arme mensen, arme wereld! Wat een vreugde en levensmoed en vrede zou U kunnen schenken aan de ander, als U de diepere zin van het leven verstond.
Laten wij hopen voor deze jeugd, dat de Clubhuizen haar taak inzien en dat ook U, door schuldbesef boven het sleurleven van vandaag zult uitgroeien. Want wie geestelijk moet leven bij de gratie van het geweld, die is gelijk aan deze jeugd, ook al hebben zij dan een hoge hoed op.
Jaap de Bruin
Het doel van alle leven en het geheim van het leven is de weg te banen voor wie na ons komen, op zij vaster mogen gaan dan wij.
George Meredith