Huis van de buurt,
thuis in de buurt.
Mussen-icoon Bertus de Wolff: ‘Wat hier gebeurt, mag nooit verloren gaan!’
Hij is vergroeid met De Mussen: Bertus de Wolff (91). Als kind was hij elke dag in ‘het clubhuis’ te vinden en op zesjarig leeftijd mocht hij als jochie voor het eerst mee op vakantiekamp naar het Mussennest. “Niemand keek in die tijd naar de Schilderswijk om. We werden als schoffies beschouwd of nog minder. Maar meester De Bruijn zag ons als mensen. Zo’n man, daar heb je er maar één van in honderd jaar.”
28 jaar zat De Wolff in het hoofdbestuur van De Mussen en meer dan 50 jaar was hij voorzitter van de JOM (Jong Gehuwden Oud-Mussen). Het binnenpleintje van De Mussen draagt inmiddels zijn naam en voor zijn vrijwillige inzet kreeg hij een koninklijke onderscheiding. “Die ligt thuis in een la. Ik draag ‘m nooit. Ja, alleen toen De Mussen 90 jaar bestond en koningin Maxima op bezoek kwam. Daar kan je trouwens hele gesprekken mee voeren, met die vrouw. Maar verder loop ik er niet mee te koop. Ik hoef niet in de aandacht te staan.”
Grote gezinnen
Bertus vertelt graag over De Schilderwijk en de begintijd van De Mussen. Zijn herinnering is nog altijd uitstekend. “De Schilderswijk was echt een arbeiderswijk met veel arme mensen. De gezinnen waren groot: voorbehoedsmiddelen waren er in die tijd nog niet. Wij waren thuis met veertien kinderen. Met z’n drieën sliepen we in één bed. In de oorlog overleed mijn vader, daarna stond mijn moeder er alleen voor. Natúúrlijk was dat zwaar. Tegenwoordig is het voor de jeugd heel anders: tv bestond nog niet en maar weinig mensen hadden distributieradio. Als het meezat mocht je bij de buren in het weekend meeluisteren naar een hoorspel. Voor de rest was er niks. De saamhorigheid in de wijk was wel groot in die tijd. Iedereen in de straat kende elkaar. Mensen waren betrokken op elkaar. Veel meer dan nu. Je leefde ook echt in de buurt. Daarbuiten had je niks te zoeken.”
Mes
In die gesloten buurt kreeg meester De Bruijn geen warme ontvangst toen hij hoofdleider werd bij clubhuis ‘De Musschen’. De wijkbewoners stonden wantrouwend tegenover buitenstaanders. “Meester De Bruijn heeft zelfs een keer een mes tussen zijn ribben gehad. Hij was een vreemde eend in de bijt, maar hij heeft vol gehouden en later werd hij door de buurt op handen gedragen. Elke dag gingen we naar De Mussen om dingen te doen die in ons straatje paste. Je kon sporten, verven, tekenen, gymen of naar de leeszaal gaan. Ik ging altijd naar de gym. Er waren ook muziekuitvoeringen en we speelden toneel. Zo kregen we de gelegenheid om te doen wat we leuk vonden. Veel jongens leerden ook een vak zoals houtbewerking of werken met metaal.” Eerst was De Mussen alleen toegankelijk voor jongens. “Er is wel een meisje geweest die ook heel graag naar binnen wilde en zich als jongen heeft verkleed: Wies Verlaan. Ik weet haar naam nog. Later mochten de meisjes gewoon komen. Die gingen dan naar de breizaal. Meester De Bruijn organiseerde op de zaterdagavonden samenkomsten voor ouders. Dan las hij voor en was er een kopje koffie. Hij probeerde ons cultuur bij te brengen. Met feestdagen werden kunstenaars naar De Mussen gehaald. Mensen als Roosje Driessen, Nel Oosterhout en pianist Cor de Groot. Voor ons was dat vreemd.”
Mussennest
De allermooiste herinneringen bewaart Bertus aan het Mussennest, het vakantiehuis in Otterloo. “Elke zomer waren er kampen voor jongens en meisje. Tijdens die kampen vertelde meester De Bruijn over de natuur. Na het ontbijt gingen we de hele dag op stap met een rugzak op de rug. Hij liet ons het wild zien op de Hoge Veluwe met edelherten en moeflons. Hij stelde ons als arbeiderskinderen in staat om op vakantie te gaan. Vakantie was iets wat bij ons niet bestond.”
Jaren later ontmoet Bertus tijdens een van die kampen zijn vrouw Toos. “Ze woonde bij mij in de straat en ik had haar wel zien lopen, maar op het kamp kwam het aan.” Het is het begin van een lang leven samen. “Toos is twee jaar geleden overleden. We zijn 64 jaar getrouwd geweest. Samen hebben we twee jongens en twee meiden op de wereld gezet. Inmiddels zijn er ook vijf kleinkinderen en twee achterkleinkinderen.”
De band met De Mussen blijft. Nog altijd rijdt Bertus kwiek met een rollator “ze zeggen dat ik een ouwe taaie ben”, over de drempel van ‘zijn’ ouwe clubhuis. “Het emotioneert me als ik hier ben. Wat hier gebeurt, mag nooit niet verloren gaan.”
De bevolking van de Schilderswijk is sterk veranderd sinds Bertus er woonde. “De originele Schilderswijkers zijn vertrokken toen de nieuwbouw kwam. De meeste mensen konden de huren niet betalen. Later zijn er veel buitenlandse mensen in de wijk komen wonen. Juist voor hen is De Mussen ook heel belangrijk. Speciaal ook voor de kinderen. Ze kunnen zich hier ontwikkelen en dingen leren die ze niet kennen en kunnen.” Meester De Bruijn zou het mooi vinden, dat weet Bertus zeker, dat het clubhuis én het Mussennest er nog steeds zijn “voor de minst bedeelden. De gemeente Den Haag zou dankbaar moeten zijn voor alles wat De Mussen doet.”